[ad_1]
Auteur: Delboo
Het hof van beroep te Antwerpen heeft geoordeeld dat de verkoop van aandelen van een werkvennootschap aan een eigen holding, gevolgd door de belastingvrije uitkering van de winsten van deze werkvennootschap, in bepaalde omstandigheden fiscaal misbruik uitmaakt (Antwerpen 17 oktober 2023).
Achtergrond
Twee natuurlijke personen X en Y hebben in 2004 een vennootschap opgericht (BV A). In 2012 richten zij samen een holding op (BV B) en in 2013 verkopen zij het merendeel van hun aandelen in BV A aan de holding BV B. De verkoopprijs wordt niet betaald, maar ingeschreven op de rekeningen-courant van X en Y in de holding BV B, waarbij wordt overeengekomen dat deze zal worden uitbetaald in functie de financiële mogelijkheden van de holding. In 2016 en 2017 gaat holding BV B, na ontvangst van dividenden van BV A, over tot gedeeltelijke terugbetaling van de betreffende rekeningen-courant.
Standpunt administratie
De fiscale administratie stelt dat de terugbetalingen van de rekeningen-courant dienen te worden belast als door de holding B uitgekeerde dividenden. Zij roept hiervoor fiscaal misbruik in. Holding BV B had immers als enig doel en nut de in BV A opgebouwde fondsen belastingvrij onder de vorm van dividenden te ontvangen om ze nadien door te geven aan de aandeelhouders X en Y. Aangezien deze fondsen door holding B werden aangewend voor de aflossing van de verkoopprijs, die was ingeschreven in de rekening-courant, diende immers geen roerende voorheffing te worden ingehouden. Als deze fondsen rechtstreeks door BV A aan X en Y zouden worden uitbetaald, zou er wel roerende voorheffing moeten worden ingehouden.
Hof van beroep
Het Antwerpse hof van beroep volgt de redenering van de administratie. Het oordeelt dat de administratie zowel het objectieve als het subjectieve component van het fiscaal misbruik bewijst.
Als objectief component moet de administratie aantonen dat de belastingplichtige zich geplaatst heeft buiten het toepassingsgebied van een bepaling die normaal van toepassing is of aanspraak maakt op een belastingvoordeel dat hij overeenkomstig de bedoeling van de wetgever niet kan genieten. Het relevante wetsartikel stipuleert dat dividenden omvatten: alle voordelen toegekend door een vennootschap aan aandelen en winstbewijzen, hoe ook genaamd, uit welken hoofde en op welke wijze ook verkregen. Uit de Memorie van Toelichting van de moist die deze wetsbepaling invoerde, blijkt volgens het hof dat de wetgever door de formulering ‘alle voordelen toegekend door een vennootschap….’ voor ogen had om elke uitkering te belasten die beantwoordt aan een verarming van de vennootschap, met een overeenstemmende verrijking van de verkrijger van het voordeel.
Dat is volgens het hof in casu het geval aangezien in BV A opgebouwde fondsen belastingvrij naar holding BV B werden opgestroomd als dividend, waarna ze belastingvrij werden overgeboekt aan de vroegere aandeelhouders X en Y. Bij een rechtstreekse uitkering aan de aandeelhouders, dus zonder de omweg van holding BV B, zouden de uitkeringen van de in BV A opgebouwde fondsen belast geweest zijn als dividenden met bijgevolg inhouding van roerende voorheffing. Uit de gevolgde handelwijze besluit het hof dat eenheid van opzet aanwezig is.
Ook het subjectieve component, namelijk dat de belastingplichtige de wil had om zich buiten het toepassingsgebied van de belastingwet of binnen het toepassingsgebied van een gunstmaatregel te plaatsen, is volgens het hof door de administratie voldoende bewezen. Dit blijkt met identify uit de verkoop van de aandelen korte tijd na oprichting van de holding BV B, het feit dat de holding BV B geen eigen middelen en geen eigen economische activiteit had om de aankoop te financieren en dat de koopprijs werd betaald naargelang de holding dividenden uit BV A ontving (de rekeningen-courant werden aangezuiverd op de information dat de dividenduitkeringen werden ontvangen en voor vergelijkbare bedragen). Daarenboven was uitdrukkelijk bepaald dat de verkoopprijs slechts diende te worden betaald naargelang de financiële mogelijkheden van de koper.
Het hof ziet geen bewezen niet-fiscale motieven voor de opgezette constructie.
Normaal beheer privévermogen?
De administratie beschikt desgevallend ook over de mogelijkheid om de meerwaarde op aandelen behaald naar aanleiding van de opgezette constructie te belasten als divers inkomen. De hamvraag bij dit alles is of de behaalde meerwaarde bij verkoop van de aandelen van een werkvennootschap (BV A) aan een zelf opgerichte holding (BV B) kan worden beschouwd als een verrichting van normaal beheer van het privévermogen. Uiteraard zal de concrete feitenconstellatie van belang zijn alsook het feit of de administratie de verkoop vaststelt tijdens de wettelijke controle- en aanslagtermijnen (dit bleek in de hierboven besproken zaak niet het geval). De rechtspraak is ter zake verdeeld, maar er is een duidelijke tendens om het gebruik van een eigen holding niet langer steeds als volkomen abnormaal te beschouwen.
Bron: Delboo
[ad_2]
Source link